Ex bosbeheerder SBB spreekt zich uit
Job Vis (Haarlem 1940) was bijna dertig jaar bosbeheerder in Oostelijk Flevoland, met een intermezzo als interim-manager in Staatsnatuurreservaat De Weerribben. In de laatste zes jaar van zijn loopbaan was hij consultant voor Staatsbosbeheer waarin hij onder meer de gemechaniseerde houtoogst bij Staatsbosbeheer en de nieuwe bedrijfstak energiehout opzette. In beide functies publiceerde hij baanbrekende rapporten op bosbouwgebied.
Inleiding
In 1998 leidde ik voor Staatsbosbeheer een landelijk project over gemechaniseerde houtoogst: een methode die in grote bosbouwlanden de traditionele houtoogst vrijwel geheel had verdrongen. In plaats van mannen met motorzagen, paarden en trekkers om bomen te vellen en het bos uit te slepen, rijden er nu peperdure oogstmachines door het bos om bomen tot sortimenten op te werken, gevolgd door even dure uitrijdcombinaties om die sortimenten het bos uit te rijden en langs de bosweg te stapelen. Er komt geen hand meer aan te pas, alleen om de handels van de machines te bedienen.
Het was net zo’n revolutie als de maaidorser in de graanoogst. Na efficiency was ergonomie het tweede argument om de houtoogst te mechaniseren. Het zware (volgens velen zelfs onverantwoord zware) handwerk behoorde nu tot het verleden. Of dat helemaal waar is waag ik te betwijfelen, want wie tien uur achtereen in een oogstmachine over oneffen bosterrein hobbelt, komt er, ondanks de perfecte zetels en de vrijwel geluiddichte cabine, soms gebroken uit. Maar de vooruitgang was niet te stuiten en via Scandinavië, Denemarken en Duitsland bereikte de nieuwe methode ook ons land. In de echte bosbouwlanden heb je grote oppervlakten bos met één of twee boomsoorten waar oogstmachines prima uit de voeten kunnen, maar de vraag was hoe die enorme apparaten het zouden doen in onze kleinschalige, gevarieerde en intensief bezochte bossen. Hoe zou het publiek reageren als ze zo’n mastodont bezig zagen in hun gekoesterde wandelbos en hoe zouden we schade aan bos en bodem kunnen voorkomen als die machines door ons bos rijden? Veel boseigenaren koesterden bij voorbaat koudwatervrees tegen gemechaniseerde oogst, zoals gebruikelijk bij een nieuwe methode. Dat gebeurt overigens niet alleen in ons vak.
Voor ons, Staatsbosbeheerders, kwam er een onzekere factor bij. We hadden tientallen jaren ons hout op stam verkocht en onze praktijkervaring met hout oogsten en verwerken was ver weggezakt. Van gemechaniseerde oogst hadden we al helemaal geen kaas gegeten. Tezelfdertijd wilden we de regie weer in eigen hand nemen en ons hout rechtstreeks in grote partijen aan de afnemers verkopen. De sterk versnipperde houtverkoop per regio veranderde in centrale verkoop via het hoofdkantoor. Dan moet je weten wat je doet en om daar achter te komen kreeg ik opdracht de nieuwe techniek voor onze staatsbossen te testen in een uitvoerige oogstproef.1 Ik koos als proefgebieden vijf boswachterijen die bekend staan om hun lastige werkomstandigheden, zoals geaccidenteerd terrein, rabatten met diepe greppels, en natte, rulle of anderszins kwetsbare bodems. Het motto was: als het daar lukt zonder schade aan bos en bodem dan lukt het overal. Het kwetsbaarste proefgebied was de boswachterij Schoorl (nu De Schoorlse Duinen) waar de dunning van het zeventig jaar oude naaldbos jarenlang was uitgesteld omdat de kost ver boven de baat uit zou gaan en paarden en trekkers veel moeite zouden krijgen om de gevelde bomen van de duinhellingen het bos uit te slepen. Toen ik mijn collega’s ter plaatse dus voorstelde hun geplande dunning in de proef op te nemen werd dat idee met gejuich ontvangen, vooral omdat het deficit ten laste van de proef zou komen.
Waarom vertel ik dit inleidende verhaal? Omdat er tijdens de voorbereiding en uitvoering van het project iets eigenaardigs gebeurde: ik werd verliefd op dat bos bij Schoorl dat onder barre omstandigheden haar functies als schermbos en wandelgebied perfect had vervuld.
U leest dus het begin van een liefdesverhaal. En nu mijn geliefde bedreigd wordt wil ik met dit essay helpen haar van de ondergang te redden en weer de plaats te geven die ze volgens mij en duizenden andere bosliefhebbers verdient.
De eed van Hippocrates
De aanleiding van dit verhaal is het conflict dat in de boswachterij De Schoorlse Duinen is gerezen tussen Staatsbosbeheer en de provincie Noord-Holland enerzijds en een groep verontruste bosliefhebbers onder de burgers anderzijds. De inzet is de vernieling van een forse oppervlakte naaldbos achter de zeereep. Die stukken bos – totaal bijna 100 ha – moeten volgens Staatsbosbeheer en Provincie verdwijnen om de wind vrij spel te geven zodat het stuifduin van weleer terug kan komen en deel gaat uitmaken van een keten van z.g. grijze duinen die vanaf Denemarken langs de Noordzeekust tot in België reikt.
Maar dat stuifduin was begin vorige eeuw nu juist de reden om op die plek bos te planten. Destijds was het duin een grimmige zandwoestijn. Elke storm vanuit zee blies dikke lagen zand in de tuinen en op de daken van de huizen in de aangrenzende dorpen. De inwoners kregen schoon genoeg van zandscheppen en drongen er bij de autoriteiten op aan het duin vast te leggen.
Dat gebeurde aan het eind van de jaren twintig. Niet met helmgras, zoals gebruikelijk in de duinstreek, maar met naaldbomen die het onder die barre omstandigheden langer volhouden dan een helmbeplanting. De vraag was welke boomsoorten daar zouden kunnen overleven. De omstandigheden waren zo beroerd dat de bosbouwers na mislukte experimenten met inheemse boomsoorten uitweken naar Oostenrijkse en Corsicaanse den: ‘zwarte’ pijnbomen die in hun herkomstgebied bewijzen dat ze in zo’n boomonvriendelijk terrein kunnen gedijen.
Het lukte wonderwel. De zwarte dennen veranderden het ongastvrije stuifduin in een lieflijke oase waar de inwoners van Schoorl, Groet, Bergen en Camperduin en hun talloze toeristen graag vertoeven. De omwonenden houden van hun bos en willen niets liever dan dat het in stand blijft. Groot was dan ook hun ontzetting toen in 2016 houtoogstmachines het bos kaal kapten, gevolgd door bulldozers die de stobben er uit haalden, waarna een woestijnachtige vlakte overbleef. De motivering van Staatsbosbeheer en Provincie voor kaalslag was voor de burgers hoogst onbevredigend. De dorpsbewoners hadden geen boodschap aan het ecologenspeeltje grijze duinen en eisten hun bos terug.
Het conflict liep hoog op, maar het ziet er naar uit dat Staatsbosbeheer als boseigenaar en de Provincie als geldschieter het pleit gaan winnen. Dat het een Pyrrusoverwinning is en Staatsbosbeheer haar goede naam als betrouwbare bosbeheerder verliest is kennelijk van ondergeschikt belang. We zullen later in dit verhaal zien hoe Staatsbosbeheer probeert het verloren vertrouwen terug te winnen, maar bij de inwoners van de duindorpen is dat vertrouwen weg. Het zit me dwars, want ik heb lang en met veel voldoening voor die dienst gewerkt en het doet me pijn dat mijn Staatsbosbeheer zich zo door het slijk laat sleuren.
Schoorl is niet de enige staatsboswachterij waar ecologen bos vernielen om hun letterlijk laag-bij-de-grondse plannetjes door te drukken. Ook in de Gelderse Achterhoek is een actieve burgerprotestgroep ontstaan die zich keert tegen de kaalkap van staatsbossen in hun regio. Op de Amerongse Berg en op de Lemelerberg gebeurt hetzelfde, al is het protest daar (nog) niet georganiseerd. Gaat het in Schoorl, Achterhoek en Amerongse Berg om honderden hectaren vernield bos, in Flevoland hebben de ecologen een truc bedacht om duizenden ha bos naar de barrebiezen te helpen zonder dat het direct in het oog valt: vernatting. Ze stoppen de sloten af waardoor het grondwater opstijgt tot het maaiveld en de bomen langzaam, maar onafwendbaar verzuipen. De z.g. Stille Kern, in het hart van het Horsterwold biedt het intens treurige beeld van verdronken bossen. Ook in het Bremerbergbos, het Hollandse Hout en het Hulkesteinse Bos zijn de bomen welbewust met hun voeten in het water gezet en voeren ze een vergeefse strijd om te overleven. Het beeld van die stervende bossen is schokkend voor een bosliefhebber: alsof je gedwongen wordt naar een openbare executie te kijken. Maar voor ecologen werkt het aanstekelijk. Onlangs las ik in het huisorgaan van Staatsbosbeheer het verhaal van een boswachter die triomfantelijk meldde dat hij met die vernattingstruc een oud douglasbos in Drenthe had verzopen. Vreemd genoeg is er in de burgerij niemand die hiertegen protesteert, terwijl je zeker in de vlakke polder zou verwachten dat de inwoners zuinig zijn op hun bos. In Flevoland bestaat bovendien de unieke situatie dat het merendeel van 15.000 ha bossen die er tussen 1958 en 1980 zijn aangeplant op de beste landbouwgrond ter wereld staan. De boeren waren jaloers (begrijpelijk!) en wij, bosbouwers, waren er dolblij mee. Het Horsterwold is met 4000 ha een van de grootste loofbossen van Europa. Het kan zich op die prachtgrond ontwikkelen tot een legendarisch woud dat beroemde Europese loofbossen naar de kroon steekt, maar die gouden kans iets unieks tot stand te brengen is door dat verdronken bos in het hart van de boswachterij verkeken.
Doodzonde. Ik zal het woord misdadig niet noemen, hoewel ik als misdaadauteur in de verleiding kom. Wat hier gebeurt, onder het geloken oog van Nêerlands volk is iets om diep over na te denken. Dat mogen we helaas niet verwachten van de daders. Ecologen zijn zo verblind door hun eigen doeleinden dat ze burgerprotesten tegen de bosvernietiging vooral als hinderlijk beschouwen. Maar ik verwacht van de leiding van Staatsbosbeheer en de Provincie dat ze die protesten serieus nemen en bij zichzelf nagaan waarom zij, in het op twee na bosarmste land van Europa, hun oren laten hangen naar mensen die in naam van de natuur zo minachtend met ons aller bos omgaan.
In januari trad ik namens de burgerprotestgroep uit Schoorl, samen met twee andere oud-Staatsbosbeheerders, op als getuige-deskundige in een hoorzitting die Provinciale Staten had georganiseerd over de boskap in De Schoorlse Duinen. Het moest de apotheose worden van het conflict, maar deze hoorzitting werd een dieptepunt waarin ik ecologen op het spreekgestoelte teksten hoorde verkondigen die elke bosliefhebber de rillingen over de rug jagen. Het is duidelijk dat partijen niet bij elkaar komen. De prangende vraag blijft: hoe kon het zover komen?
Vandaar dit verhaal. Ik probeer te duiden waarom het zo uit de hand liep, wat de motieven van de ecologen zijn en ik bied een oplossing om te herstellen wat ze vernielden. Ik spits het toe op Schoorl, omdat ik door de protestgroep ben uitgenodigd, maar waar dat te pas komt zal ik ook iets zeggen over andere bedreigde bossen. Bovendien kunt u de meeste bezwaren die in Schoorl gelden één op één overplanten naar die andere bossen.
Of mijn oplossing van het conflict ook de oplossing wordt voor Staatsbosbeheer blijft uiteraard in het midden. Maar ik hoop dat mijn verhaal stemt tot nadenken en inkeer. Zo niet nu, dan wellicht in de nabije toekomst. Voor het te laat is en ecologen overal waar ze de kans krijgen Staatsbossen kappen ten gunste van hun korte- of nul-vegetaties. Ik wil de lezers die op welke manier dan ook bij de hier beschreven kwestie betrokken zijn een spiegel voorhouden.
Bos kappen om er stuifduin of hei van te maken is net zo absurd als het omgekeerde. Zelfs de meest notoire bosbouwer zal het niet in zijn hoofd halen een heideveld in zijn beheersgebied om te ploegen om er bos op te zetten of een eeuwenoud stuifzandgebied te bebossen. Maar in stand houden van bos is in ons vak een heilige plicht. Bosbouwers, waar ook ter wereld, hebben één allesbepalend principe dat net zo zwaar weegt als de eed van Hippocrates voor de medische stand: Bos blijft Bos. Dat principe is leidend voor dit betoog.